‘Nederland, bent u klaar voor de gekozen (minister-)president?’

RedactieIn de krant

De heersende opvatting is dat de kiezer aan het zweven is, of zelfs op hol geslagen. Maar kiezers blijken, berekende Rens Raemakers, juist opvallend constistent. Het is het kiessysteem dat faalt.

Deze week verscheen de 20ste Maurice de Hond-peiling na de Tweede Kamerverkiezingen van 12 september. Keurig heb ik al die tijd alle resultaten bijgehouden, en 20 weken leek me een mooie periode om een voorlopige balans op te maken. Analyse van de 20 weken vòòr en de 20 weken ná de verkiezingen levert een zeer verrassend resultaat op: de Nederlandse kiezer is veel minder ambivalent in zijn electorale voorkeur dan vaak gedacht. Sterker nog: de kiezer is opvallend consistent in zijn preferenties, daar waar het kiessysteem opzichtig faalt.

Defect kiesstelsel
Ons kiesstelsel is defect. Sterker nog, het heeft nooit optimaal gefunctioneerd. De door middel van de vertrouwensregel gekoppelde link tussen kabinet en parlement is  namelijk een belediging voor de kiezer, die dolgraag zelf zijn minister-president (en regering) wil kiezen. In een schimmige kabinetsformatie worden de baantjes verdeeld en zo kan iemand met slechts 4.336 stemmen minister van Nederland (en sleutelfiguur binnen Europa) worden. De kiezer heeft er allemaal niets over te zeggen, en door de jaren heen stemt hij dan ook op steeds wisselende partijen.

Lange tijd is de schuld van deze electorale volatiliteit afgeschoven op de ambivalentie van de burger. De geïndividualiseerde burger zou los zijn geraakt van zijn moreel kompas en zou niet meer weten waar hij zelf voor staat.  Niets is minder waar: de burger is namelijk buitengewoon consistent in zijn electorale voorkeur. In de 20 weken voor de verkiezingen scoorde de VVD gemiddeld 29,4 zetels; in de 20 weken na de verkiezingen scoorde de liberalen gemiddeld 28,5 zetels. De PVV scoorde vòòr de verkiezingen gemiddeld 20,3 en na de verkiezingen gemiddeld 20,6 zetels. Voor D66 en het CDA geldt eenzelfde trend: 15,75 vs. 16,35 zetels voor D66 en 13,5 vs. 14,95 zetels voor het CDA. Deze scores wijken significant af van de verkiezingsuitslag, waar  PvdA en VVD duidelijk voordeel hadden van de door de media opgeklopte tweestrijd. Dit keer zijn vooral D66, SP en PVV (en de kleine partijen) slachtoffer, maar dat kan de volgende keer weer anders zijn.

Personen in plaats van partijen
Zo bezien lijken de peilingen meer betrouwbaar te zijn dan de verkiezingen zelf. Uit bestaand onderzoek weten we al twee belangrijke dingen: enerzijds wisselen mensen eerder van partijvoorkeur binnen links of rechts dan tussen links en rechts; anderzijds stemmen mensen eerder op personen dan op partijen. In het licht daarvan is het niet vreemd dat vlak voor de verkiezingen Emile Roemer in no time werd ingehaald door Diederik Samsom.

Samsom is gewoon een evident betere debater, met persoonlijke autoriteit en charisma. Nog een sausje mediaframe eroverheen: et voilà. Van de zes grootste Kamerpartijen geldt de zojuist beschreven trend dan ook alleen niet voor PvdA en SP. Echter, als men PvdA en SP optelt komt men op (voor de verkiezingen) gemiddeld 51,1 zetels versus (na de verkiezingen) gemiddeld 48,05 zetels. Deze drie zetels verschil wordt waarschijnlijk grotendeels veroorzaakt door de opkomst van (het links-georiënteerde) 50Plus, dat tijdens de verkiezingscampagne op listige maar effectieve wijze door media en peilers is genegeerd.

Kortom: het gaat allemaal om personen. Als de kiezer een afweging moet maken tussen personen en partijen, dan prioriteert hij de personen. De Nederlandse medialogica, als perfecte afgeleide van de menselijke geest, heeft de neiging een onoverzichtelijke warboel te reduceren tot een gesimplificeerde tweestrijd. Het onderscheid tussen PvdA en SP, tussen VVD en CDA of tussen D66 en GroenLinks is de gemiddelde kiezer om het even; alleen de politieke junkie kent de relevante verschillen. Daarom keert Camiel Eurlings ook pas terug in de politiek als Mark Rutte op zijn retour is. Rara, waarom toch?

Naar een gekozen (minister-)president
Al met al moeten we onderkennen dat de verkiezingscampagne een ongewenste dynamiek met zich mee brengt, waardoor de gemiddelde electorale voorkeur slechts suboptimaal gemeten wordt. Verkiezingen zijn en blijven natuurlijk altijd dagkoersen, sterk afhankelijk van toevallige gebeurtenissen, maar hier lijkt meer aan de hand. Den Uyl-Van Agt (1977), Lubbers-Den Uyl (1986), Lubbers-Kok (1989), Balkenende-Bos (2006), Rutte-Cohen (2010), Rutte-Samsom (2012): hoeveel voorbeelden zijn nog nodig?

De Nederlandse kiezer wil de minister-president kiezen en, ongeacht de feitelijke mogelijkheden daartoe, ‘kiest’ hij ook gewoon in grote getalen de minister-president. Keer op keer denkt de burger zijn premier te kiezen ten koste van die éne concurrent, en vervolgens krijgt hij ze doodleuk allebei. Het vertrouwen in de politiek en in het bijzonder in ons kiessysteem staat daardoor onder druk.

In peilingen van de afgelopen 40 weken verschilde de gemiddelde (!) meting op maar liefst 27 zetels van de werkelijke Tweede Kamer-uitslag. Natuurlijk zijn regerende partijen na verkiezingen altijd (iets) minder populair,  maar het jaar 2012 staat niet op zich zelf. Daarom: organiseer naast de bestaande Kamerverkiezingen ook presidents- of premiersverkiezingen, bijvoorbeeld naar analogie van het Franse model. Geef de burger het recht wat hij nooit gehad heeft, namelijk dat om voor één persoon te kiezen, en reken af met het bestaande democratisch deficit. Nederland: bent u klaar voor de gekozen (minister-)president?

Bron: http://www.volkskrant.nl/politiek/-nederland-bent-u-klaar-voor-de-gekozen-minister-president~a3394016